Dat is een vraag die veel ouders bezighoudt:
- Mijn kind is niet dom
- Hij doet enorm zijn best
- Hij is hartstikke goed in ‘andere’ dingen.
Waarom lukt het dan niet?
En – nog belangrijker – wat kunnen we doen?
Ik zie in mijn praktijk twee belangrijke oorzaken.
==> Gebrek aan kennis
Kinderen missen essentiele kennis. Soms worden dingen ‘simpel’ gehouden, maar heeft dat tot gevolg dat de halve informatie alleen maar tot verwarring leidt.
Kinderen worden vaak onderschat: “Dat snappen ze nog niet” hoor ik dan.
Een voorbeeld:
Kinderen leren op school alleen de klanknaam van een letter: ah, puh, fff.
Het zou verwarrend zijn als je ze ook de alfabetnamen leert: a, b, c, d …. zoals wij allemaal dagelijks gebruiken.
Ik vergelijk dat hiermee:
Ik heb 4 buurjongetjes in de leeftijd van 3 tot 7. Ze noemen hun vader meestal ‘papa’, maar soms gebruiken ze zijn voornaam. Ze zullen vast ook horen dat iemand ‘oom’ tegen hem zegt, of ‘meneer’. Is dat verwarrend? Misschien even….
Maar uiteindelijk leren ze dat al die verschillende benamingen horen bij dezelfde meneer en bovendien ontdekken ze dat die namen ook iets zeggen over de relatie van de spreker tot die meneer. Zij zijn bijvoorbeeld de enigen die ‘papa’ tegen hem zeggen. Absolute meerwaarde dus.
Is een mogelijke verwarring in het begin, een reden om al die andere benamingen dan maar niet te gebruiken in het bijzijn van de jongetjes? Nee toch, dat haalt niemand in zijn hoofd.
Dus: meer informatie, meer manieren om zaken te benaderen leidt tot meer kennis en beter begrip!
Vandaar dat ik het superbelangrijk vind dat kinderen zich de ontbrekende informatie alsnog eigen maken.
Het is de eerste stap in het opbouwen van een kennisgeheel dat leidt tot inzicht in plaats van verwarring.
Leerlingen zetten hun ‘voorkennis’ niet in om een nieuw probleem aan te pakken. Ze denken dat ze onvoldoende kennis hebben en blokkeren. Ze voelen zichzelf dom!
Ik ga daarom altijd terug naar de basis: wat weet je wel, wat weet je nog niet. Hoe/waar kun je de ontbrekende informatie vinden. We bouwen dan samen meer op, zodat hiaten vanzelf aan het licht komen en we die aan kunnen pakken.
Ik geef de leerlingen hierin een grote mate van verantwoordelijkheid. Zodat ze steeds vaardiger worden in het ZELF oplossen van de problemen die ze tegenkomen. Dat werkt door in alle vakken!
==> Gebrek aan cogniteive vaardigheden.
Wat zijn dat, cognitieve vaardigheden? Die zijn als het ware de ‘gereedschappen’ waar je mee denkt. Voorbeelden zijn waarnemen, relaties leggen, selecteren, elimineren, gegevens verzamelen. (Emiel van Doorn, Stibco)
Dat moet je kunnen (cognitie), maar je moet ook weten wanneer je deze gereedschappen in moet zetten en of je dat goed gedaan hebt (meta-cognitie).
Ik bespreek dit soort (meta-)cognitieve vaardigheden met mijn leerlingen, zodat ze weten waar ik heen wil. Vervolgens trainen we die vaardigheden in heel veel leuke en uitdagende spelletjes en dan werken we eraan om die nieuwe vaardigheden ook te gebruiken in het schoolwerk.
Voorbeelden Basisschool
Spelling:
De leerling krijgt een bepaalde spellingscategorie aangeboden, maar ziet niet voor welke woorden hij die regel moet toepassen. (“Hij kent de regel wel, maar gebruikt hem niet”, verzuchten ouders en leerkrachten vaak). Herhalen van de spellingsregel heeft dan geen zin. Leren om de overeenkomsten en verschillen tussen bepaalde soorten woorden te zien, helpt wel.
Werkwoordspelling:
De leerling leert het een en ander over grammatica.
De leerling leert het een en ander over de regels van werkwoordspelling.
Maar de leerling krijgt niet expliciet aangeboden / ontdekt niet uit zichzelf dat voor het correct spellen van werkwoorden die grammatica onmisbaar is. De relatie wordt niet gelegd.
Rekenen:
Een bepaald type som is geoefend. Dan wordt het een staptje moeilijker, maar de leerling gebruikt het geleerde van de eerste som niet om de tweede som op te lossen.Er is geen sprake van – wat we met een duur woord noemen – ‘transfer’.
Transfer komt niet vanzelf. Om het geleerde in een nieuwe situatie toe te passen, moet je zien wat de overeenkomst is met de oude situatie, je moet op het idee komen dat je kennis dus NU kunt toepassen. En dat moet je dan ook willen. Dus zo vanzelfsprekend is transfer vaak niet.
Voorbeelden Middelbare school
Scheikunde:
De leerling leest zijn scheikundeboek en denkt ‘snap ik’. Maar in het proefwerk wordt gevraagd naar de onderlinge relaties van geleerde zaken en die (door)ziet de leerling niet.
Hij haalt een onvoldoende, terwijl er zo hard gewerkt was!
Wiskunde:
In het boek staat een som uitgelegd.
Vervolgens moet de leerling eigen opdrachten maken.
Maar de leerling doorziet niet wat de overeenkomst is tussen de uitgelegde som en de nieuwe opdracht. Daardoor kan de leerling de opdrachten niet maken.